Gemeente of kerk
Hoewel ‘de kerk’ een algemeen bekend begrip is, komt het woord kerk in de Bijbel niet voor. In de Bijbel wordt er niet gesproken over de kerk maar over ‘de gemeente’. De gemeente is de verzameling van alle wedergeboren christenen; zij vormen met elkaar een gemeenschap die met elkaar het Woord van God gemeen hebben, maar ook de Heilige Geest, één hoop, één Here, één geloof, één doop, één God en Vader van allen.[1]
Belangrijke kenmerken van de gemeente zijn dan ook: de prediking van Gods Woord, de doop, de viering van het avondmaal, en het gebed.[2] Ook de onderlinge eenheid is een heel belangrijk kenmerk van de gemeente. Voor de gelovigen geldt:
“Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus.
Want u allen die in Christus gedoopt bent, hebt zich met Christus bekleed.
Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek;
daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije;
daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw;
want allen bent u één in Christus Jezus.”[3]
In de Bijbel wordt er in verschillende metaforen gesproken over de gemeente. Elke metafoor benadrukt een ander aspect van de gemeente. Zo benadrukt de gemeente als lichaam onze verbondenheid en afhankelijkheid van elkaar en van Christus; de gemeente als tempel benadrukt dan weer de heiligheid van de gemeente en doet ons nadenken over de verheven roeping die we als priesters hebben in dienst van God.
De Gemeente als geestelijke tempel
Petrus schrijft “dan wordt u ook zelf, als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterschap, om geestelijke offers te brengen, die God welgevallig zijn door Jezus Christus.”[4]
Petrus schrijft hier over de gemeente als een geestelijk huis, een geestelijke tempel die a.h.w. wordt opgetrokken uit levende stenen.[5] En de belangrijkste steen is de hoeksteen[6], dat is Jezus Christus die Zijn leven gegeven heeft voor de zondeschuld van de mens, Die is opgestaan uit de dood, naar de hemel is opgevaren en de Heilige Geest heeft uitgestort. Christus is dé hoeksteen, de allerbelangrijkste steen. Zonder deze hoeksteen zou gans die geestelijke tempel in elkaar storten. Zonder Jezus Christus kan er van de gemeente geen sprake zijn. Hij is dé hoeksteen, en de gelovigen zijn de andere (levende) stenen.
De gemeente is Gods geestelijke tempel hier op aarde. Ze is geestelijk omdat de Geest van God er woont. Aan de Korinthiërs schreef Paulus:
“Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?”[7]
en “weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont,
die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt?”[8]
De gemeente is een tempel van de Heilige Geest; het is de verzameling van alle mensen die ‘uit de Geest’ geboren zijn[9]. Deze gelovigen worden ook ‘priesters’ genoemd.[10] Iedereen die behoort tot Gods geestelijke tempel is een priester. De gemeente is een verzameling van priesters in dienst van God[11] en Christus is de hogepriester. Hij is de belangrijkste, Hij is de Leider.
In het Oude Testament werden de priesters door God aangesteld zodat zij aan Hem de offers voor de zonden van het volk konden brengen. Sinds het offer van Christus is dit echter niet meer nodig. Er moeten geen offers voor de zonden meer gebracht worden; het offer van Christus is voldoende voor eens en voor altijd.[12] Sinds het offer van Christus is er geen aparte klasse van priesters meer nodig tussen God en mensen. Met de dood van Christus is het voorhangsel van de tempel gescheurd, de toegang tot God is vrij. Niet langer alleen de hogepriester kan tot God naderen, maar allen die door Jezus in Hem geloven, kunnen tot Hem naderen.[13] Elke gelovige, elke wedergeboren persoon is een priester in dienst van God. En Christus is onze Hogepriester.[14]
Een priesterschap zoals in de Room Katholieke Kerk vinden we in het Nieuwe Testament dan ook nergens terug. Wat in de RKK de priesters zijn, dat zijn in de Bijbel ‘oudsten’ of ‘herders’ of ‘opzichters’; dus mensen die in een plaatselijke gemeente de eindverantwoordelijkheid hebben voor de leer en de zorg van een lokale gemeente.
De taak van een priester
Een bakker bakt brood, een elektricien houdt zich bezig met elektriciteit; maar waar hoort een priester van God zich mee bezig te houden? Wat is de taak van een priester? Wat verwacht God van de priesters in Zijn geestelijke tempel? Paulus schrijft:
“Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods,
dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer:
dit is uw redelijke eredienst”[15]
Paulus zegt hier dat de gelovigen zichzelf als een levend en heilig offer aan God moeten aanbieden. Dit betekent dat God verwacht van de gelovigen dat zij hun leven aan Hem toewijden of aan Hem ‘offeren’. God verwacht van gelovigen dat zij niet langer leven in dienst van zichzelf, maar dat ze leven voor Hem. Gelovigen geven zichzelf aan de Heer zoals Christus zichzelf gegeven heeft aan hen. Gelovigen zijn Gods vertegenwoordigers in deze wereld, ze zijn priesters in dienst van God die hun hele leven aan Hem offeren, d.w.z. aan Hem toewijden. En in de Bijbel vinden we een 3-tal voorbeelden terug van welke offers zoal gebracht kunnen worden:
Lofoffers
Gelovigen offeren lof aan God. Ze loven Hem als dé Schepper en dé Verlosser. [16] [17]
Materiële offers
Als Schepper van hemel en aarde is God de Eigenaar van alle dingen, alles is Gods eigendom, Hij bezit de hemel en de aarde en God heeft de mens als beheerder over Zijn eigendom aangesteld. [18] Alles wat de mens heeft is hem door God gegeven. “Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen.”[19] Priester zijn in dienst van God betekent dan ook dat we bereid zijn om alles wat we van Hem hebben ontvangen te gebruiken ten dienste van Hem. In de Bijbel wordt dan ook gesproken over offers van weldadigheid en mededeelzaamheid.[20]
Verkondiging
Gods priesters hebben de opdracht om de grote daden van God te verkondigen.[21] Het bekendmaken van het evangelie is een opdracht die Christus heeft toevertrouwd aan Zijn priesters. Het verkondigen van Gods grote daden is een priesterlijk werk en een belangrijke taak van de gemeente. Wanneer de grote daden van God verkondigd worden en wanneer mensen daardoor tot geloof komen en met God verzoend worden, dan worden deze mensen a.h.w. als een welgevallig offer aan God aangeboden; dat is wat Paulus schrijft:
“Maar ik heb u ten dele op nogal gedurfde toon geschreven, broeders,
als om u hieraan te herinneren, vanwege de genade die mij door God gegeven is,
om een dienaar van Jezus Christus te zijn voor de heidenen,
door het Evangelie van God als een priester te dienen,
opdat het offer van de heidenen welgevallig zou zijn aan God,
geheiligd door de Heilige Geest.”[22]
De Gemeente als lichaam van Christus
In de Bijbel wordt over de gemeente ook gesproken als over een lichaam; een lichaam waarvan Christus het Hoofd is en de gelovigen de verschillende lichaamsdelen.[23]
Met het beeld van de gemeente als lichaam wordt uitgedrukt dat de gelovigen aan elkaar verbonden zijn. Zoals een tempel is opgebouwd uit vele verschillende stenen, zo bestaat een lichaam uit vele verschillende ledematen, maar het is één lichaam. Een arm dat niet verbonden is met een lichaam kan niets doen, met een voet zonder been kun je weinig beginnen. De verschillende ledematen zijn dan ook van elkaar afhankelijk, ze hebben elkaar nodig en dienen elkaar in het ene lichaam. Alle gelovigen samen vormen met elkaar het ene lichaam van Christus in deze wereld.
En van dit lichaam is Christus zelf het Hoofd.[24] Hij is het hoofd omdat we volledig van Hem afhankelijk zijn en zonder Hem niets kunnen doen.[25] Zoals Hij de belangrijkste steen is van de geestelijke tempel (de hoeksteen) en ook de belangrijkste Priester is (de hogepriester), zo is Hij ook het belangrijkste deel van het lichaam. Christus is het Hoofd en de gelovigen zijn de ledematen.
Elke gelovige heeft een eigen plaats of een eigen functie in het lichaam, een plaats die de gelovige niet zelf gekozen heeft, maar Hem door God gegeven is,[26] een plaats die correspondeert met de gaven die God gegeven heeft.[27] En deze gaven zijn gegeven met het oog op de medegelovigen, de zorg voor de ander, de opbouw van het hele lichaam.[28]
Wanneer de gemeente van Christus samenkomt, hoort er dan ook niet maar één iemand al het werk te doen. Nee, alle gelovigen zijn priesters, zijn levende stenen, zijn leden van het lichaam van Christus. Allen hebben gaven ontvangen om mee te bouwen aan Gods geestelijke huis; gaven die ingezet horen te worden ten dienste van de ander en van het hele lichaam.
Tot slot
In onze westerse maatschappij hebben nogal wat mensen een totaal verkeerd beeld van de kerk of van de gemeente. Mensen gaan naar de samenkomst om te ontvangen, om bemoedigd te worden, om getroost te worden, en op zich is daar niets verkeerds mee. Maar gelovigen horen niet enkel als gemeente bij elkaar te komen om te ontvangen, maar vooral ook om te geven.
De gemeenschap van gelovigen is vooral een gelegenheid om te geven; de verschillende leden mogen elkaar ontmoeten ten dienste van God en van elkaar. In onze samenkomsten geven we aan God onze dank, onze aanbidding, onze offers van lof. En we dienen elkaar met de gaven die God ons gegeven heeft. Sommigen hebben de gave ontvangen om anderen te bemoedigen of te vertroosten, anderen hebben gaven ontvangen om te musiceren, te onderwijzen, of om leiding te geven, met wijsheid te spreken, gaven van geloof, enz.[29]
In de Evangelische Kerk Bourgoyen is er dan ook niet één voorganger die al het werk verzet, maar er is ruime betrokkenheid en dienstbaarheid vanuit de hele gemeente. We willen elke gelovige aanmoedigen om zijn/haar door God gegeven plaats in te nemen en de gemeente te dienen met de gaven die God aan hem/haar gegeven heeft tot opbouw van de hele gemeente.
“Dient elkander, een ieder naar de genadegave, die hij ontvangen heeft,
als goede rentmeesters over de velerlei genade Gods.
Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God;
dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend,
opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus,
aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid! Amen”[30]
[1] Ef.4:4-6 [2] Hd.4:38-42 [3] Gl.3:26-28 [4] 1Pt.2:5 [5] Vgl.1Tm.3:15, Tt.1:7, Hb.10:21, 1Pt.4:17 [6] 1Pt.2:6-7 [7] 1Kor.3:16 [8] 1Kor.6:19 [9] Jh.3:6 [10] 1Pt.2:5,9 [11] Op.1:6, 5:10 [12] Hb.9:12 [13] Hb.4:14-16 [14] Hb.4:14-15 [15] Rm.12:1 [16] Hb.13:15 [17] Vgl. Mt.26:30, Hd.16:25, Ef.5:19-20, Kol.3:16 [18] Gn.14:19,22, Dt.8:11-18, Hg.2:9, 1Kor.4:7, 1Tm.6:17 [19] Rm.11:36 [20] Hb.13:16 [21] 1Pt.2:9 [22] Rm.15:14-16 [23] 1Kor.12:12-27 [24] Ef.1:22-23, 5:23 [25] Jh.15:5 [26] 1Kor.12:18 [27] 1Kor.12:11 [28] 1Kor.12:7,25, 14:3-5, 17,19,26, Ef.4:12, 1Pt.4:10 [29] Vgl.Rm.12:4-8 [30] 1Pt.4:10-11